Het kiezen van een segment uit This Little Art van Kate Briggs, een narratief essay over vertalen dat op 20 september 2017 door Fitzcarraldo werd gepubliceerd, was even uitdagend als het vertalen ervan. We hebben verschillende vignetten uit de zeven hoofdstukken vertaald, maar uiteindelijk besloten deze toch niet te publiceren. Tijdens het vertaalproces werd het steeds duidelijker dat vignetten te nauw verbonden waren met passages er voor, en die nog zouden volgen. Desalniettemin vonden we in hoofdstuk zes, AND STILL NO RAIN / ROLAND BARTHES RHYMES WITH, de passages hieronder. Met dank aan Willem Knaap voor het proeflezen. Vertaald en gepubliceerd met toestemming van de auteur.
door Kate Briggs
Toen mijn vertalingen net waren gepubliceerd gaf ik een openbare presentatie en kreeg de vraag of ik me ooit buitengesloten voelde van de fantasieën van Barthes. Bijvoorbeeld de fantasie van samenleven, zoals die zich in de Monastieke gemeenschap van de Heilige Berg manifesteert, waar kleine gemeenschappen van acht tot tien mannen een leefritme vinden tussen gescheiden slaapkamers en een gemeenschappelijke ruimte voor samenkomst, gebed en eten. Deze vraag raakte me diep. Buitengesloten? Mistte ik iets? Of werd er gesuggereerd dat het overduidelijk was dat ik iets mistte? Misschien wat D. A. Miller, in zijn prachtige boek Bringing out Roland Barthes, de 'discrete but discernible gay specificity of Barthes's text' noemt? De erotiek van nabijheid en afstand, laten we zeggen, zoals Barthes die in de teksten van Benedictus van Nursia leest, de codes die bepalen wie naast wie zou mogen slapen, wie elkaar zouden mogen aanraken. Waren passages zoals deze, voor mij, er niet allemaal deel van geweest? De vraag raakte me diep want het voelde alsof ik in het openbaar eraan herinnert werd anders te zijn. Alsof mijn betrokkenheid met het late werk van Barthes ter vraag stond: hoe ik me ermee vereenzelvigde, erdoor aangesproken en in opgenomen voelde. In het scherpe licht van die vraag begon dit nogal onwaarschijnlijk te lijken, en een beetje ongepast. Volgens mij antwoordde ik iets over de fantasie van de kleermaakster, de naaister die in Barthes' lezingen over de roman voorkomt. De kleermaakster die van huis tot huis gaat en stukjes leven bij elkaar raapt, stukjes en beetjes leven, materialen verzamelend om thuis te bewerken, te verbeteren, tot iets nieuws samen te stellen: de kleermaakster als romanschrijver. Volgens mij verwees ik naar haar. Zij die haar activiteit aanbiedt, of op zijn minst Barthes' gefantaseerde versie van haar activiteit (waarbij de grenzen van wat de realiteit ervan geweest moet zijn vervaagd en verzacht zijn), als iets waarmee ik – met mijn huiselijke vertaalpraktijk – meer legitiem aanspraak op zou kunnen maken. Ik heb sindsdien veel gedacht aan de vraag en het antwoord wat ik ter plekke gaf.
*****
En bij nader inzien zou ik nu anders antwoorden. Ik zou betogen dat lezen dit mogelijk maakt: gelegenheden voor ongepaste, onwaarschijnlijke vereenzelviging. Voor krachtige, werkelijkheid-opheffende vereenzelviging met een karakter, een schrijver, een idee, een ervaring. Fantasieën die blijkbaar niets met mij te maken hebben – is dit, in zekere zin, niet de kracht van een fantasie? – die mij niet direct aangaan of betreffen. Maar die me toch weten te grijpen. Als een ingewikkeld wonder. Zoals het alledaagse ingewikkelde wonder van het lezen van boeken geschreven door andere mensen – in het bijzonder, misschien, boeken oorspronkelijk geschreven in talen die we nooit zullen spreken, over plaatsen die we nooit zullen bezoeken en ervaringen die we nooit zullen hebben. Boeken die ons, dankzij het werk van vertalers, desalniettemin aanspreken en opnemen in de reikwijdte van hun boodschap (niet per sé door het uit te breiden naar een brede, afgevlakte universaliteit van gedeelde ervaring maar eerder, zoals bij haiku, door het te versmallen en verscherpen tot het absoluut lokale, het absoluut specifieke). In het licht van de vraag zou ik zeggen dat ik nu pas besefte hoe privé mijn ervaring van die betrokkenheid was. Thuis werken aan vertalingen, in stilte, min of meer, in de rust van een lees- en schrijfrelatie die zich gedurende een aantal jaar heeft ontwikkeld, het grotendeels in mijn hoofd horend. Het was vreemd er hardop over te spreken, zou ik zeggen. Zeer bewust nu, en het hoeft niet echt benadrukt te worden, van het type spraak-producerende lichaam wat ik heb. En als ik nog wat langer aan het woord mag blijven, zou ik iets zeggen over de mogelijkheid van mijn lichaam om geluid te maken: mijn scherpe bewustzijn van de spieren in mijn mond en de beklemtoning en ritmiek van de taal waarin ik ben opgegroeid. Ik zou vertellen over mijn werk als taal assistent toen ik voor het eerst naar Parijs verhuisde en op een universiteit in de buitenwijken lesgaf in Engelse fonetica. Hoe het onderdeel was van de standaard pedagogiek, grappig genoeg – grappig op dat moment, en nog grappiger nu ik eraan terugdenk – om in het begin van het schooljaar de studenten Humpty Dumpty te laten opzeggen.
Het was een oefening in intonatie, een workshop in zang:
Humpt-y dumpt-y sat on a wall liet ik ze zeggen.
Humpt-y dumpt-y sat on a wall.
(Where did he sit? He
sat on a wall)
De studenten geloofden het niet, en lachten me uit: Non mais vraiment, Madame, vous rigolez! In het echte leven, in het dagelijkse leven, spreek je zo toch niet zo? Kom op zeg, wie praat nou zo?
Ik! zei ik (het was onderdeel van mijn baan om de vreemde waarde van het simuleren van Received Pronunciation te benadrukken). Maar het was interessant genoeg ook waar:
In English, in Eng-land, we do-o!
We beginnen laag, we gaan omhoog, en we zinken weer, we em-pha-size
Zo doen we het! Echt waar, zei ik: we doooo.
Maar ik weet dat je dit in het Frans niet doet. Ik ben me al te bewust van de verbuigingen die ik meeneem wanneer ik jouw taal spreek. Zelfs ik hoor dat de manier waarop ik jouw taal laat stijgen en vallen onnatuurlijk is. Ik doe het zonder na te denken en het markeert me onmiddellijk. Je bent zeker niet Frans? Nee, dat klopt, ik ben Engels. Amper een halve zin en je hebt me geplaatst: in een lichaam met een mond die het niet kan laten deze eigenaardige signatuur aan het spreken toe te voegen.
Maar genoeg over klemtoon en ritme, hoe zit het met de klinkers?
Bijvoorbeeld de klinkers in Barthes. Toen ik eens alleen thuis was heb ik geprobeerd de naam Roland Barthes hardop uit te spreken. Als voorbereiding om over zijn werk en de relatie die ik als vertaler ermee heb te spreken voor een publiek, ieder publiek – met publiek bedoel ik simpelweg andere mensen:
Bah! Zo moet het gaan, ik weet dat omdat ik vrienden en collega's zijn naam heb horen uitspreken (er is hier zelfs een website voor: pronounceitright.com). Of zo zou het tenminste moeten beginnen. Een snelle oprisping van geluid.
Bah! Een korte strakke klinker die toch stijgt. Ba-AH – leidt naar de hoge r. Er naar rijken in mijn gehemelte. Daarna het laten rollen. En nu proberen het te laten rollen: de kin lichtjes naar het plafond gekanteld, een snel, hoog geschraap: Bah-AHRR- voordat al het geluid abrupt wordt afgesneden door de tuh.
Barthes.
Dit is gek, en ik weet het: sterker nog: het is vernederend. Het lukt me niet; zonder een enorme, zelf bewuste inspanning lukt het me nooit.
*****
Maar het maakt vast niet uit, zeg ik tegen mezelf. Ik bedoel, maakt het uit? Maakt het echt uit?
(Misschien zou ik kunnen doen wat ik wil.
Zou het? Ik zou gewoon iets kunnen verzinnen...)
*****
Het maakt toch niet echt uit dat wanneer ik alleen ben en met rust wordt gelaten, in de eenzaamheid van het lezen waarin dit gevoel van een relatie in de eerste plaats werd gevormd, en met de innerlijke stem waarmee ik in stilte tegen mezelf praat, een stem die erg klinkt als degene die ik gebruik wanneer ik hardop spreek: hoger dan ik zou willen, met lange Zuid-Engelse klinkers – in die stem, in mijn mond:
rijmt Roland Barthes op
art
(met /a:t/)
KLINKT ALS ART is een vertaling van pagina’s 169 tot en met 175 uit boek This Little Art van Kate Briggs, dat werd gepubliceerd door Fitzcarraldo Editions op 20 september 2017. Het boek bevat zeven hoofdstukken, die in vignetten reflecteren over de praktijk van het vertalen, lezen, schrijven en het samenleven met het werk van anderen. Om de vignetten van elkaar te onderscheiden, heb ik ervoor gekozen vijf asterixen te gebruiken. Kate heeft de passages hieronder SOUNDS LIKE ART als titel gegeven.
door Kate Briggs
vertaald door Niels Bekkema
Toen mijn vertalingen net waren gepubliceerd gaf ik een openbare presentatie en kreeg de vraag of ik me ooit buitengesloten voelde van de fantasieën van Barthes. Bijvoorbeeld de fantasie van samenleven, zoals die zich in de Monastieke gemeenschap van de Heilige Berg manifesteert, waar kleine gemeenschappen van acht tot tien mannen een leefritme vinden tussen gescheiden slaapkamers en een gemeenschappelijke ruimte voor samenkomst, gebed en eten. Deze vraag raakte me diep. Buitengesloten? Mistte ik iets? Of werd er gesuggereerd dat het overduidelijk was dat ik iets mistte? Misschien wat D. A. Miller, in zijn prachtige boek Bringing out Roland Barthes, de 'discrete but discernible gay specificity of Barthes's text' noemt? De erotiek van nabijheid en afstand, laten we zeggen, zoals Barthes die in de teksten van Benedictus van Nursia leest, de codes die bepalen wie naast wie zou mogen slapen, wie elkaar zouden mogen aanraken. Waren passages zoals deze, voor mij, er niet allemaal deel van geweest? De vraag raakte me diep want het voelde alsof ik in het openbaar eraan herinnert werd anders te zijn. Alsof mijn betrokkenheid met het late werk van Barthes ter vraag stond: hoe ik me ermee vereenzelvigde, erdoor aangesproken en in opgenomen voelde. In het scherpe licht van die vraag begon dit nogal onwaarschijnlijk te lijken, en een beetje ongepast. Volgens mij antwoordde ik iets over de fantasie van de kleermaakster, de naaister die in Barthes' lezingen over de roman voorkomt. De kleermaakster die van huis tot huis gaat en stukjes leven bij elkaar raapt, stukjes en beetjes leven, materialen verzamelend om thuis te bewerken, te verbeteren, tot iets nieuws samen te stellen: de kleermaakster als romanschrijver. Volgens mij verwees ik naar haar. Zij die haar activiteit aanbiedt, of op zijn minst Barthes' gefantaseerde versie van haar activiteit (waarbij de grenzen van wat de realiteit ervan geweest moet zijn vervaagd en verzacht zijn), als iets waarmee ik – met mijn huiselijke vertaalpraktijk – meer legitiem aanspraak op zou kunnen maken. Ik heb sindsdien veel gedacht aan de vraag en het antwoord wat ik ter plekke gaf.
*****
En bij nader inzien zou ik nu anders antwoorden. Ik zou betogen dat lezen dit mogelijk maakt: gelegenheden voor ongepaste, onwaarschijnlijke vereenzelviging. Voor krachtige, werkelijkheid-opheffende vereenzelviging met een karakter, een schrijver, een idee, een ervaring. Fantasieën die blijkbaar niets met mij te maken hebben – is dit, in zekere zin, niet de kracht van een fantasie? – die mij niet direct aangaan of betreffen. Maar die me toch weten te grijpen. Als een ingewikkeld wonder. Zoals het alledaagse ingewikkelde wonder van het lezen van boeken geschreven door andere mensen – in het bijzonder, misschien, boeken oorspronkelijk geschreven in talen die we nooit zullen spreken, over plaatsen die we nooit zullen bezoeken en ervaringen die we nooit zullen hebben. Boeken die ons, dankzij het werk van vertalers, desalniettemin aanspreken en opnemen in de reikwijdte van hun boodschap (niet per sé door het uit te breiden naar een brede, afgevlakte universaliteit van gedeelde ervaring maar eerder, zoals bij haiku, door het te versmallen en verscherpen tot het absoluut lokale, het absoluut specifieke). In het licht van de vraag zou ik zeggen dat ik nu pas besefte hoe privé mijn ervaring van die betrokkenheid was. Thuis werken aan vertalingen, in stilte, min of meer, in de rust van een lees- en schrijfrelatie die zich gedurende een aantal jaar heeft ontwikkeld, het grotendeels in mijn hoofd horend. Het was vreemd er hardop over te spreken, zou ik zeggen. Zeer bewust nu, en het hoeft niet echt benadrukt te worden, van het type spraak-producerende lichaam wat ik heb. En als ik nog wat langer aan het woord mag blijven, zou ik iets zeggen over de mogelijkheid van mijn lichaam om geluid te maken: mijn scherpe bewustzijn van de spieren in mijn mond en de beklemtoning en ritmiek van de taal waarin ik ben opgegroeid. Ik zou vertellen over mijn werk als taal assistent toen ik voor het eerst naar Parijs verhuisde en op een universiteit in de buitenwijken lesgaf in Engelse fonetica. Hoe het onderdeel was van de standaard pedagogiek, grappig genoeg – grappig op dat moment, en nog grappiger nu ik eraan terugdenk – om in het begin van het schooljaar de studenten Humpty Dumpty te laten opzeggen.
Het was een oefening in intonatie, een workshop in zang:
Humpt-y dumpt-y sat on a wall liet ik ze zeggen.
Humpt-y dumpt-y sat on a wall.
(Where did he sit? He
sat on a wall)
De studenten geloofden het niet, en lachten me uit: Non mais vraiment, Madame, vous rigolez! In het echte leven, in het dagelijkse leven, spreek je zo toch niet zo? Kom op zeg, wie praat nou zo?
Ik! zei ik (het was onderdeel van mijn baan om de vreemde waarde van het simuleren van Received Pronunciation te benadrukken). Maar het was interessant genoeg ook waar:
In English, in Eng-land, we do-o!
We beginnen laag, we gaan omhoog, en we zinken weer, we em-pha-size
Zo doen we het! Echt waar, zei ik: we doooo.
Maar ik weet dat je dit in het Frans niet doet. Ik ben me al te bewust van de verbuigingen die ik meeneem wanneer ik jouw taal spreek. Zelfs ik hoor dat de manier waarop ik jouw taal laat stijgen en vallen onnatuurlijk is. Ik doe het zonder na te denken en het markeert me onmiddellijk. Je bent zeker niet Frans? Nee, dat klopt, ik ben Engels. Amper een halve zin en je hebt me geplaatst: in een lichaam met een mond die het niet kan laten deze eigenaardige signatuur aan het spreken toe te voegen.
Maar genoeg over klemtoon en ritme, hoe zit het met de klinkers?
Bijvoorbeeld de klinkers in Barthes. Toen ik eens alleen thuis was heb ik geprobeerd de naam Roland Barthes hardop uit te spreken. Als voorbereiding om over zijn werk en de relatie die ik als vertaler ermee heb te spreken voor een publiek, ieder publiek – met publiek bedoel ik simpelweg andere mensen:
Bah! Zo moet het gaan, ik weet dat omdat ik vrienden en collega's zijn naam heb horen uitspreken (er is hier zelfs een website voor: pronounceitright.com). Of zo zou het tenminste moeten beginnen. Een snelle oprisping van geluid.
Bah! Een korte strakke klinker die toch stijgt. Ba-AH – leidt naar de hoge r. Er naar rijken in mijn gehemelte. Daarna het laten rollen. En nu proberen het te laten rollen: de kin lichtjes naar het plafond gekanteld, een snel, hoog geschraap: Bah-AHRR- voordat al het geluid abrupt wordt afgesneden door de tuh.
Barthes.
Dit is gek, en ik weet het: sterker nog: het is vernederend. Het lukt me niet; zonder een enorme, zelf bewuste inspanning lukt het me nooit.
*****
Maar het maakt vast niet uit, zeg ik tegen mezelf. Ik bedoel, maakt het uit? Maakt het echt uit?
(Misschien zou ik kunnen doen wat ik wil.
Zou het? Ik zou gewoon iets kunnen verzinnen...)
*****
Het maakt toch niet echt uit dat wanneer ik alleen ben en met rust wordt gelaten, in de eenzaamheid van het lezen waarin dit gevoel van een relatie in de eerste plaats werd gevormd, en met de innerlijke stem waarmee ik in stilte tegen mezelf praat, een stem die erg klinkt als degene die ik gebruik wanneer ik hardop spreek: hoger dan ik zou willen, met lange Zuid-Engelse klinkers – in die stem, in mijn mond:
rijmt Roland Barthes op
art
(met /a:t/)
© 2023 kilo Translations
© 2023 kilo Translations