Toevluchten is een kort verhaal geschreven door schrijver en kunstenaar Samantha McCulloch. Op 16 mei 2024 werd het verhaal voor het eerst gepubliceerd op The GOAT PoL (The Geographical Atlas for The Polity of Literature), waar ze momenteel werkt aan The School Reunion, een serie verhalen over decadentie, medeplichtigheid en onschuld. Met toestemming van de auteur presenteren wij hier onze vertaling.
door Samantha McCulloch
Ik lag op de bank in het huis van mijn ouders in Johannesburg, starend naar het flonkerende patroon van zonlicht dat door de Indische sering achter het raam viel, op het witte pleister van het plafond. Ik dagdroomde dat ik mijn thuis had achterlaten voor een ander leven. Ik voelde me berooid; ik huilde om mijn thuis, met alle complexiteit, rijkdom en geweld, en dit had iets aangenaams, iets verzadigends. Mijn tranen waren louterend, ze verlichtten een pijn die ik altijd bij me had gedragen.
Na meer dan tien jaar keerde ik terug naar huis. Ik was midden dertig, en kon dankzij mijn enorme privilege vrij nemen van werk. De eerste maanden bracht ik door in de tuin, in een bikini liggend op een haveloos blauw matras, onder het bladerdek van de Indische sering, waarvan de bovenste bladeren nu tegen het dak van het huis schraapten. Ik at watermeloen, liet het sap langs mijn kin op mijn lichaam druppelen. In het zwembad waste ik de plakkerigheid van me af, en dommelde daarna tussen de giftige bessen die uit de boom waren gevallen. Ik luisterde naar de vogels en hoopte dat ik uiteindelijk de weg van slapeloosheid naar rust kon vinden.
Dankzij mijn immense privilege kon ik vrij nemen van werk, maar na zes maanden thuis voelde ik nog steeds heimwee. De afwezigheid van een thuis was al meer dan tien jaar de motor van mijn leven. Nu ik thuis was, kon ik mijn honger niet stillen. Ik verlangde naar de plek die ik had achtergelaten. Bovenal verlangde ik naar haar.
~
Ik had er niet voor gekozen om terug te gaan. Of het voelde tenminste niet als mijn eigen keuze. Het kost me vaak moeite mijn beslissingen in eigen handen te nemen. Besluiteloosheid stelde me in staat te kwijnen, een gevoel dat me meer vertrouwd was dan het verkrijgen van hetgeen waar ik naar verlangde.
Hoe onvermijdelijker mijn thuiskomst werd, hoe angstiger en paniekeriger ik werd, als een in het nauw gedreven dier.
Mijn zus belde en zei, 'Je hebt al jaren heimwee. Waarom doe je dit jezelf aan?'
‘Ik moet het proberen te laten werken.’
‘Maar waarom?’
'Weet ik niet. Het moet gewoon.'
In de regen ging ik de stad in, verblind door de glans van de lage grijze hemel, een open houding aannemend. Ik maakte oogcontact en voerde luchtige gesprekken met mensen die ik in winkels of het openbaar vervoer tegenkwam. Ze keken me meestal vragend aan dus wendde ik me maar af. Later belde ik mijn moeder en klaagde over het gebrek aan sociale subtiliteit van de mensen daar.
'Je kunt niet verwachten dat ze zijn zoals hier,' herinnerde ze me, en ik wist dat ze gelijk had. Maar toch voelde ik me kinderlijk bedrogen.
Ik was niet uit noodzaak geëmigreerd. Ik verwachtte niet langer dan een paar jaar weg te blijven, maar dit werd het grootste gedeelte van mijn volwassen leven. Het was alsof ik op een vlot was gesprongen, in de hoop op drift te raken, om vervolgens te merken dat de stroming me met hoge snelheid meevoerde. Deze passiviteit was sussend, rustgevend zelfs, het bood de beschutting van onthechting. Ik kon houden van het leven waarin ik me bevond, zei ik tegen mezelf, maar in mijn stille momenten, wanneer alles ging liggen, wanneer ik de hond uitliet in het park en de bloembollen zag die zich een weg door de grond omhoog baanden, en het licht wat door de bomen viel, kon ik alleen maar denken aan een ander leven, ergens anders.
~
Toen ik mijn sociale vervreemding niet langer kon verantwoorden gaf ik mezelf de schuld. Mijn Nederlands was niet goed genoeg om moeiteloos met anderen te praten, en ik zou vloeiend moeten zijn, gezien ik er al zes jaar woonde.
'Ik heb overal zoveel tijd en energie ingestoken,' zei ik, aan de telefoon met vrienden thuis, mijn handen wringend. Mijn blik dwaalde door het appartement dat ik met liefde had samengesteld. Ieder meubelstuk met zorg uitgekozen, elk boek gekozen en behandeld. Ik stelde me voor alles in te moeten pakken en werd duizelig. Ik dronk hete thee en ijsbeerde aan de telefoon, advies inwinnend. Ik was niet in staat een keuze te maken; ik moest mijn beslissing uitbesteden.
'Het zijn verzonken kosten,' zei C. 'Je hoeft niet te blijven omdat je tijd en energie in het opbouwen van een leven hebt gestoken! Dat is niet logisch.'
Maar ik vond het wel logisch. Die verzonken kosten interesseerden me niet. Ik had vrienden waar ik zielsveel van hield, zachtaardige en gevoelige vrienden. Ook al zagen we elkaar niet vaak, door hun nabijheid voelde ik me een beetje thuis.
~
Maar de belangrijkste reden die me daar hield, een reden die ik aan mezelf en aan bepaalde vrienden had toevertrouwd, was dat ik heel erg verliefd was. Ik was er uit het niets door overspoeld, zei ik voortdurend tegen mezelf en tegen iedereen die naar me wilde luisteren.
Achteraf zie ik wel hoe het ergens vandaan kwam. Een mooie, ruimtelijke plek waar mijn randen verzachtten. Bier op zomeravonden onder een paarsblauwe hemel. Met mijn hoofd in haar schoot terwijl zij Mary Lavin voorleest. Het verdriet van The Lucky Pair en de kleine tragediën ervan met elkaar bespreken. Zij, zelfverzekerd voor mij uit fietsend. Dagen op een gehuurde boot, ik achter het stuur met misplaatste moedigheid, een botsing met een woonboot aan de oever. Verstrengeld op het luchtbed, onder een sprei met sterren, de betonnen vloer van haar kale appartement wat zich uitstrekte met de belofte van een nieuwe start. Door de regen teruglopen naar mijn appartement. Lachen om hoe mijn leven, dat zo voorbestemd en ingesteld was op een bepaalde koers, plotseling poreus en sijpelend werd, als een rivier die buiten haar oevers treedt. Proberen te begrijpen en te doorgronden hoe ik zo gelukkig met haar kon zijn, en hoe deze liefde tegelijkertijd zoveel rouw kon bevatten. Als ik er nu aan terugdenk kan ik het haast niet geloven. Was dit alles echt, of had ik het me verbeeld?
Wanneer ze niet bij me was ging mijn leven door zoals altijd. Ik redigeerde teksten en liet de hond uit. Aan de kanaaloever zag ik een reiger een hele vis doorslikken. Ze was altijd in mijn gedachten. Ik stelde me voor dat ze naar me keek zonder dat ik het wist, en vroeg me af wat ze dacht van wat ik las en zag, van wat ik deed. Wat vond ze van de inhoud die ik gaf aan mijn leven?
Ik was volledig geïnvesteerd in de verhaalboog van onze verliefdheid. Ik stuurde foto's van boekpassages waarvan ik dacht dat ze die interessant vond. Delen van mijn lichaam. Mijn haar vallend over mijn sleutelbenen. Mijn benen uitgestrekt op bed zodat ze zag dat ik luierde. De tattoo onder mijn linkerborst. Mijn liefde voor haar had iets argeloos, de tweede eerste liefde.
In plaats van de roman op mijn nachtkastje las ik onze lange, wijdlopende berichtendraad vanaf ons eerste contact. Hoi, dit ben ik. Laten we eens een biertje pakken. Haar innemende formaliteit, mijn uitbundige harten en zonnen. Haar vis, mijn hond. Haar vertalingen, mijn woorden. Toen ze foto's stuurde van haar als kind, wilde ik haar in mijn armen nemen, haar voorhoofd kussen en vertellen dat alles goed zou komen. Ik zag mezelf in haar.
Wanneer ik niet bij haar was dagdroomde ik van haar, zodat we toch samen waren. Lopend door de stad in de regen, hangend over haar schouder als een zoekende wijnrank. Haar hand die terloops de onderkant van mijn rug aanraakte. De blik die ze me gaf die zei: je hebt iets in onbeweeglijks in me losgemaakt.
‘Het klinkt meer als obsessie dan liefde,’ merkte een vriend op, en sindsdien heb ik regelmatig aan die mogelijkheid gedacht, aan het onderscheid tussen deze twee gesteldheden en lichaamstoestanden. Het verschil is me nooit duidelijk geweest. Ik geef altijd mijn onverdeelde aan alles wat mijn leven betekenisvol maakt.
Of het nu liefde of obsessie was (ik wilde dat het liefde was dus moet het dat geweest zijn), het was reden genoeg om te wachten en haar en mezelf ervan te overtuigen dat ik leefde en niet wachtte. Ik heb vaak beslissingen uit liefde voor een ander gemaakt, beslissingen die me zowel verder als dichter bij mezelf brachten.
Vroeg in onze relatie zei ze dat ze altijd daar zou wonen.
‘Ik hou van de regen,’ zei ze. ‘Ik hou van fietsen tot ik doorweekt ben, van de storm. Ik hou ervan om op het water te zijn.’
Ik begreep het wel. Water draagt de geschiedenis van die plek. Maar ze voelde ook een gevoel ontheemding; alsof ze gescheiden was van haar thuis. Dit hadden we gemeen. Maar mijn thuis zag ze niet als een optie.
‘Ik ben bang voor jou thuis,’ gaf ze toe. We lagen in bed en dronken groene thee uit de kleine stenen bekers dronken die ze zo mooi vond. Ik knikte.
‘Ergens ben ik ook bang voor mijn thuis.’
In haar thuis zag ik echo's van het mijne, bijvoorbeeld in de straat en wijknamen—Steve Bikoplein, Transvaalbuurt, Tugelaweg—en in de taal zelf. En zij zag sporen van haar thuis in het mijne. Dus toen alles uit elkaar viel en ik terugkeerde, ziek van de stress, opgebrand en buiten adem, wist ik dat ik niet helemaal vertrok.
Eerst verafschuwde ik hoeveel deze spookverschijnselen me aan haar deden denken. Ik kon nergens naar vluchten. Niet naar het café waar we een jaar geleden zaten, tijdens de reis waar alles mee begonnen was, lachend en grappen makend over onze geboortehoroscopen. Niet de berg omzoomd met speldenkussen struiken, de zonnevogels die neerstreken in hun lage takken. Niet de getijdenplas waar we vroeg in de ochtend zwommen, verdoofd en ademloos door het water van de Atlantische Oceaan. Ook niet de bar waar we jazz luisterden en waar we na afloop buiten op de stoep kusten. Een lange kus die wel een jaar leek te duren.
~
De tijd verstrijkt.
Het is herfst, maar het is nog steeds heet. Ik lig in de tuin, mijn zorgen gedempt door het zonlicht. Waar we vandaan komen stel ik niet langer voor als verschillende plekken aan beide kanten van de wereld—één noordelijk de andere zuidelijk—maar verwoven door taal en naamgeving, en onze gedeelde geschiedenis. Deze plekken zijn aan elkaar gestikt, zoals schering en inslag van textiel. Ook al is het weefsel van onze verbinding gespannen en is de pijn niet gedempt, geeft het me toch comfort, troost zelfs, want ik ben door haar veranderd, en zij door mij.
Toevluchten is een kort verhaal geschreven door schrijver en kunstenaar Samantha McCulloch. Op 16 mei 2024 werd het verhaal voor het eerst gepubliceerd op The GOAT PoL (The Geographical Atlas for The Polity of Literature), waar ze momenteel werkt aan The School Reunion, een serie verhalen over decadentie, medeplichtigheid en onschuld. Met toestemming van de auteur presenteren wij hier onze vertaling.
door Samantha McCulloch
Ik lag op de bank in het huis van mijn ouders in Johannesburg, starend naar het flonkerende patroon van zonlicht dat door de Indische sering achter het raam viel, op het witte pleister van het plafond. Ik dagdroomde dat ik mijn thuis had achterlaten voor een ander leven. Ik voelde me berooid; ik huilde om mijn thuis, met alle complexiteit, rijkdom en geweld, en dit had iets aangenaams, iets verzadigends. Mijn tranen waren louterend, ze verlichtten een pijn die ik altijd bij me had gedragen.
Na meer dan tien jaar keerde ik terug naar huis. Ik was midden dertig, en kon dankzij mijn enorme privilege vrij nemen van werk. De eerste maanden bracht ik door in de tuin, in een bikini liggend op een haveloos blauw matras, onder het bladerdek van de Indische sering, waarvan de bovenste bladeren nu tegen het dak van het huis schraapten. Ik at watermeloen, liet het sap langs mijn kin op mijn lichaam druppelen. In het zwembad waste ik de plakkerigheid van me af, en dommelde daarna tussen de giftige bessen die uit de boom waren gevallen. Ik luisterde naar de vogels en hoopte dat ik uiteindelijk de weg van slapeloosheid naar rust kon vinden.
Dankzij mijn immense privilege kon ik vrij nemen van werk, maar na zes maanden thuis voelde ik nog steeds heimwee. De afwezigheid van een thuis was al meer dan tien jaar de motor van mijn leven. Nu ik thuis was, kon ik mijn honger niet stillen. Ik verlangde naar de plek die ik had achtergelaten. Bovenal verlangde ik naar haar.
~
Ik had er niet voor gekozen om terug te gaan. Of het voelde tenminste niet als mijn eigen keuze. Het kost me vaak moeite mijn beslissingen in eigen handen te nemen. Besluiteloosheid stelde me in staat te kwijnen, een gevoel dat me meer vertrouwd was dan het verkrijgen van hetgeen waar ik naar verlangde.
Hoe onvermijdelijker mijn thuiskomst werd, hoe angstiger en paniekeriger ik werd, als een in het nauw gedreven dier.
Mijn zus belde en zei, 'Je hebt al jaren heimwee. Waarom doe je dit jezelf aan?'
‘Ik moet het proberen te laten werken.’
‘Maar waarom?’
'Weet ik niet. Het moet gewoon.'
In de regen ging ik de stad in, verblind door de glans van de lage grijze hemel, een open houding aannemend. Ik maakte oogcontact en voerde luchtige gesprekken met mensen die ik in winkels of het openbaar vervoer tegenkwam. Ze keken me meestal vragend aan dus wendde ik me maar af. Later belde ik mijn moeder en klaagde over het gebrek aan sociale subtiliteit van de mensen daar.
'Je kunt niet verwachten dat ze zijn zoals hier,' herinnerde ze me, en ik wist dat ze gelijk had. Maar toch voelde ik me kinderlijk bedrogen.
Ik was niet uit noodzaak geëmigreerd. Ik verwachtte niet langer dan een paar jaar weg te blijven, maar dit werd het grootste gedeelte van mijn volwassen leven. Het was alsof ik op een vlot was gesprongen, in de hoop op drift te raken, om vervolgens te merken dat de stroming me met hoge snelheid meevoerde. Deze passiviteit was sussend, rustgevend zelfs, het bood de beschutting van onthechting. Ik kon houden van het leven waarin ik me bevond, zei ik tegen mezelf, maar in mijn stille momenten, wanneer alles ging liggen, wanneer ik de hond uitliet in het park en de bloembollen zag die zich een weg door de grond omhoog baanden, en het licht wat door de bomen viel, kon ik alleen maar denken aan een ander leven, ergens anders.
~
Toen ik mijn sociale vervreemding niet langer kon verantwoorden gaf ik mezelf de schuld. Mijn Nederlands was niet goed genoeg om moeiteloos met anderen te praten, en ik zou vloeiend moeten zijn, gezien ik er al zes jaar woonde.
'Ik heb overal zoveel tijd en energie ingestoken,' zei ik, aan de telefoon met vrienden thuis, mijn handen wringend. Mijn blik dwaalde door het appartement dat ik met liefde had samengesteld. Ieder meubelstuk met zorg uitgekozen, elk boek gekozen en behandeld. Ik stelde me voor alles in te moeten pakken en werd duizelig. Ik dronk hete thee en ijsbeerde aan de telefoon, advies inwinnend. Ik was niet in staat een keuze te maken; ik moest mijn beslissing uitbesteden.
'Het zijn verzonken kosten,' zei C. 'Je hoeft niet te blijven omdat je tijd en energie in het opbouwen van een leven hebt gestoken! Dat is niet logisch.'
Maar ik vond het wel logisch. Die verzonken kosten interesseerden me niet. Ik had vrienden waar ik zielsveel van hield, zachtaardige en gevoelige vrienden. Ook al zagen we elkaar niet vaak, door hun nabijheid voelde ik me een beetje thuis.
~
Maar de belangrijkste reden die me daar hield, een reden die ik aan mezelf en aan bepaalde vrienden had toevertrouwd, was dat ik heel erg verliefd was. Ik was er uit het niets door overspoeld, zei ik voortdurend tegen mezelf en tegen iedereen die naar me wilde luisteren.
Achteraf zie ik wel hoe het ergens vandaan kwam. Een mooie, ruimtelijke plek waar mijn randen verzachtten. Bier op zomeravonden onder een paarsblauwe hemel. Met mijn hoofd in haar schoot terwijl zij Mary Lavin voorleest. Het verdriet van The Lucky Pair en de kleine tragediën ervan met elkaar bespreken. Zij, zelfverzekerd voor mij uit fietsend. Dagen op een gehuurde boot, ik achter het stuur met misplaatste moedigheid, een botsing met een woonboot aan de oever. Verstrengeld op het luchtbed, onder een sprei met sterren, de betonnen vloer van haar kale appartement wat zich uitstrekte met de belofte van een nieuwe start. Door de regen teruglopen naar mijn appartement. Lachen om hoe mijn leven, dat zo voorbestemd en ingesteld was op een bepaalde koers, plotseling poreus en sijpelend werd, als een rivier die buiten haar oevers treedt. Proberen te begrijpen en te doorgronden hoe ik zo gelukkig met haar kon zijn, en hoe deze liefde tegelijkertijd zoveel rouw kon bevatten. Als ik er nu aan terugdenk kan ik het haast niet geloven. Was dit alles echt, of had ik het me verbeeld?
Wanneer ze niet bij me was ging mijn leven door zoals altijd. Ik redigeerde teksten en liet de hond uit. Aan de kanaaloever zag ik een reiger een hele vis doorslikken. Ze was altijd in mijn gedachten. Ik stelde me voor dat ze naar me keek zonder dat ik het wist, en vroeg me af wat ze dacht van wat ik las en zag, van wat ik deed. Wat vond ze van de inhoud die ik gaf aan mijn leven?
Ik was volledig geïnvesteerd in de verhaalboog van onze verliefdheid. Ik stuurde foto's van boekpassages waarvan ik dacht dat ze die interessant vond. Delen van mijn lichaam. Mijn haar vallend over mijn sleutelbenen. Mijn benen uitgestrekt op bed zodat ze zag dat ik luierde. De tattoo onder mijn linkerborst. Mijn liefde voor haar had iets argeloos, de tweede eerste liefde.
In plaats van de roman op mijn nachtkastje las ik onze lange, wijdlopende berichtendraad vanaf ons eerste contact. Hoi, dit ben ik. Laten we eens een biertje pakken. Haar innemende formaliteit, mijn uitbundige harten en zonnen. Haar vis, mijn hond. Haar vertalingen, mijn woorden. Toen ze foto's stuurde van haar als kind, wilde ik haar in mijn armen nemen, haar voorhoofd kussen en vertellen dat alles goed zou komen. Ik zag mezelf in haar.
Wanneer ik niet bij haar was dagdroomde ik van haar, zodat we toch samen waren. Lopend door de stad in de regen, hangend over haar schouder als een zoekende wijnrank. Haar hand die terloops de onderkant van mijn rug aanraakte. De blik die ze me gaf die zei: je hebt iets in onbeweeglijks in me losgemaakt.
‘Het klinkt meer als obsessie dan liefde,’ merkte een vriend op, en sindsdien heb ik regelmatig aan die mogelijkheid gedacht, aan het onderscheid tussen deze twee gesteldheden en lichaamstoestanden. Het verschil is me nooit duidelijk geweest. Ik geef altijd mijn onverdeelde aan alles wat mijn leven betekenisvol maakt.
Of het nu liefde of obsessie was (ik wilde dat het liefde was dus moet het dat geweest zijn), het was reden genoeg om te wachten en haar en mezelf ervan te overtuigen dat ik leefde en niet wachtte. Ik heb vaak beslissingen uit liefde voor een ander gemaakt, beslissingen die me zowel verder als dichter bij mezelf brachten.
Vroeg in onze relatie zei ze dat ze altijd daar zou wonen.
‘Ik hou van de regen,’ zei ze. ‘Ik hou van fietsen tot ik doorweekt ben, van de storm. Ik hou ervan om op het water te zijn.’
Ik begreep het wel. Water draagt de geschiedenis van die plek. Maar ze voelde ook een gevoel ontheemding; alsof ze gescheiden was van haar thuis. Dit hadden we gemeen. Maar mijn thuis zag ze niet als een optie.
‘Ik ben bang voor jou thuis,’ gaf ze toe. We lagen in bed en dronken groene thee uit de kleine stenen bekers dronken die ze zo mooi vond. Ik knikte.
‘Ergens ben ik ook bang voor mijn thuis.’
In haar thuis zag ik echo's van het mijne, bijvoorbeeld in de straat en wijknamen—Steve Bikoplein, Transvaalbuurt, Tugelaweg—en in de taal zelf. En zij zag sporen van haar thuis in het mijne. Dus toen alles uit elkaar viel en ik terugkeerde, ziek van de stress, opgebrand en buiten adem, wist ik dat ik niet helemaal vertrok.
Eerst verafschuwde ik hoeveel deze spookverschijnselen me aan haar deden denken. Ik kon nergens naar vluchten. Niet naar het café waar we een jaar geleden zaten, tijdens de reis waar alles mee begonnen was, lachend en grappen makend over onze geboortehoroscopen. Niet de berg omzoomd met speldenkussen struiken, de zonnevogels die neerstreken in hun lage takken. Niet de getijdenplas waar we vroeg in de ochtend zwommen, verdoofd en ademloos door het water van de Atlantische Oceaan. Ook niet de bar waar we jazz luisterden en waar we na afloop buiten op de stoep kusten. Een lange kus die wel een jaar leek te duren.
~
De tijd verstrijkt.
Het is herfst, maar het is nog steeds heet. Ik lig in de tuin, mijn zorgen gedempt door het zonlicht. Waar we vandaan komen stel ik niet langer voor als verschillende plekken aan beide kanten van de wereld—één noordelijk de andere zuidelijk—maar verwoven door taal en naamgeving, en onze gedeelde geschiedenis. Deze plekken zijn aan elkaar gestikt, zoals schering en inslag van textiel. Ook al is het weefsel van onze verbinding gespannen en is de pijn niet gedempt, geeft het me toch comfort, troost zelfs, want ik ben door haar veranderd, en zij door mij.
© 2023 kilo Translations
© 2023 kilo Translations